e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kunstenaar kunstenaar: inne kunstenaar (Hamont) Kunstenaar. [Willems (1885)] III-3-2
kunstmest chimique: šǝmek (Hamont), šǝmik (Hamont), kunstmest: kø.nst[mest] (Hamont), kønst[mest] (Hamont), vreemd mest: vremt [mest] (Hamont) Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10] I-1
kunstmest strooien (kunstmest) zaaien: zɛ̄i̯ǝ(n) (Hamont) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kussensloop kustreksel: køstreͅksəl (Hamont, ... ) de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] III-2-1
kwaadaardig roepen bulderen: bøldǝrǝn (Hamont) [N 8, 47 en 67] I-9
kwaadspreekster kwaaitong: de tweede o niet omgespeld  koͅətoŋ (Hamont) vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwaken kwaken: kwākǝn (Hamont), kweken: kwē̜kǝn (Hamont), snateren: snōǝtǝrǝn (Hamont), snǭtǝrǝn (Hamont) Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b] I-12
kwartel kwakkel: kwakkel (Hamont), kwakəl (Hamont, ... ), kwartel: kwartəl (Hamont), kwattəl (Hamont), kweͅrtəl (Hamont) kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
kwartje kwartje: ps. omgespeld volgens Frings.  kwartʔə (Hamont) kwartje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
kwast, noest knoest: knust (Hamont) Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.] II-12