18367 |
lange kleurige herenkous |
sportkous:
spoͅrtkoͅwsən (L286p Hamont)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang neus (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont),
lange snuit:
lang snōēt (L286p Hamont)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderboks:
lang oͅndərboͅks (L286p Hamont)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
boksenschede:
boͅksəsXeͅi (L286p Hamont)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Geven en overreiken. NIet veel gebruikt.
laŋən (L286p Hamont),
Geven.
langen (L286p Hamont),
Iets geven. Vooral bij de oude menschen gebruikt.
langen (L286p Hamont),
Overreiken en ook wel geven.
langen (L286p Hamont)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33074 |
langgerekt hok |
lange hoop:
(mv)
lāŋ hȳǝp (L286p Hamont)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange mik:
Syst. Frings
laŋ mek (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
lāŋkhūs (L286p Hamont)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strē.p (L286p Hamont)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
deͅ gät lānsəm (L286p Hamont),
dè get lansen (L286p Hamont),
dè gèt langzaam (L286p Hamont),
dè gèt lonksəm (L286p Hamont),
dè gët laangsem (L286p Hamont)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|