27174 |
ondergronds |
onder:
ǫndǝr (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Beneden in de mijn onder de grond. [N 95, 113; monogr.]
II-5
|
33947 |
onderhaam |
binnenhaam:
benǝnām (L286p Hamont)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
in beraad zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
en bərōͅət (L286p Hamont)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hem (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
hem - hemə (L286p Hamont)
|
hemd || hemd, hemden [ZND 01u (1924)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combinaison (fr.):
koͅmbinəsōͅ (L286p Hamont),
lange schort:
laŋ sXoͅrt (L286p Hamont)
|
combinaison: onderrok || onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pøͅləft (L286p Hamont)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
oͅndərlep (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
oͅndəroͅk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
onderrok || onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33941 |
onderstangen |
stangen:
staŋǝn (L286p Hamont)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
balken:
bɛlǝk (L286p Hamont)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|