33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kär (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
kɛr (L286p Hamont)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
geleende peteren (L286p Hamont),
gəlèndə peetərən (L286p Hamont)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende peet:
geleende pêt (L286p Hamont),
gəlèndə péét (L286p Hamont)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
31730 |
plank |
plank:
plāŋk (L286p Hamont)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
32174 |
plank, legplank |
schap:
sxap (L286p Hamont)
|
Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.]
II-12
|
24531 |
plant (alg.) |
plant:
plānt (L286p Hamont)
|
plant
III-4-3
|
17912 |
plassen (met water) |
brassen:
brasən (L286p Hamont)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34573 |
plateauwagen |
wagen:
wāgǝn (L286p Hamont)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
33032 |
platliggen van graan |
ligt/is gedreven:
lext gǝdrēvǝ(n) (L286p Hamont)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
19417 |
plattebuiskachel |
kookstoof:
kōkstōf (L286p Hamont)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|