28312 |
regelaar vervoer |
chef-transport:
šɛf-trãspǭrt (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830]
II-5
|
30179 |
regels |
balken:
balǝkǝ (L286p Hamont)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
reͅgən (L286p Hamont)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
reͅgənbōx (L286p Hamont)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
biskə (L286p Hamont),
buitje:
bøykə (L286p Hamont)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
reͅgənən (L286p Hamont)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
gabardine (fr.):
jabərdin (L286p Hamont),
regenjas:
re͂ͅgənjas (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
Sub regen.
rēͅjə}-jas (L286p Hamont)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || gabardine || regen(jas) || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
buis:
bø̜s (L286p Hamont)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
18712 |
regenpijpen |
pijpen:
pīəpən (L286p Hamont)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
pierik:
piĕrek (L286p Hamont),
pirək (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
worm:
wø͂ͅ.rəm (L286p Hamont),
wø͂ͅrm (L286p Hamont)
|
pier, aardworm [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)] || regenworm || worm [Willems (1885)]
III-4-2
|