33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝn (L286p Hamont)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
mənēži* (L286p Hamont),
ps. omgespeld volgens Frings. (m.).
mənēži* (L286p Hamont),
manège (fr.):
mǝnēzi (L286p Hamont)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
33534 |
rot, van fruit |
voos:
vūəs* (L286p Hamont)
|
rot, voos
I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L286p Hamont)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
28078 |
roven |
(stempels) loskloppen:
ǫsklǫpǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei]),
stempels losmaken:
stɛmpǝls Iǫsmākǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Maurits])
|
De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.]
II-5
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
ge gijv nogal gul ?
reaal (L286p Hamont),
hej heeft nog eens royaal gegeven = hij is midl geweest
rejoal (L286p Hamont),
mild
rojaajl (L286p Hamont),
veel, overvloedig
rejaol (L286p Hamont)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
17767 |
rug |
rug:
røch (L286p Hamont),
røg (L286p Hamont)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (L286p Hamont)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
røx (L286p Hamont)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
røgəgroͅət (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
ruggenstrang:
ruggestraank (L286p Hamont),
strang:
straank (L286p Hamont)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] || ruggegraat || ruggegraat, rug
III-1-1
|