33496 |
schil van een vrucht |
schil:
sxeͅl* (L286p Hamont)
|
schil
I-7
|
30569 |
schilder |
schilder:
sxeldǝr (L286p Hamont)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
scchilderüe (L286p Hamont),
scheldərei (L286p Hamont),
sxeldəreͅi̯ (L286p Hamont)
|
schilderij || Schilderij. [Willems (1885)]
III-2-1, III-3-2
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelenmes:
ēͅrəpəlmēͅs (L286p Hamont)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sxeməl (L286p Hamont),
sxeͅməl (L286p Hamont)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
e scheep twie schepe (L286p Hamont),
e scheep, twieë schepen (L286p Hamont),
e schèep twie schepen (L286p Hamont),
schēp, twi[ə} schēpə, kle schepkə (L286p Hamont),
schēp, twīə schēpen, klä schepkən (L286p Hamont),
schip (L286p Hamont),
sxe.p (L286p Hamont),
ə sxēp twiə sxēpən (L286p Hamont)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (L286p Hamont)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
schippərə (L286p Hamont)
|
schipperen; klaarspelen
III-1-4
|
32855 |
schitbossen |
schitsbossen:
sxets˱bø̜̄s (L286p Hamont)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
sXun (L286p Hamont)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|