18299 |
slobkous |
get:
jeͅt (L286p Hamont),
overschoen:
ōvərsXun (L286p Hamont)
|
get || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
slok:
slòk (L286p Hamont),
teug:
teug (L286p Hamont)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sloͅgdaerm (L286p Hamont),
sloͅkdä:rəm (L286p Hamont)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slóóns (L286p Hamont),
sloor:
sluər (L286p Hamont)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] || slons
III-1-4
|
33723 |
sloothak, slootzeis |
zouwschopje:
zǫu̯wsxøpkǝ (L286p Hamont)
|
Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.]
I-8
|
22340 |
slootjespringen |
over de sloot springen:
Sub springen.
ovər də slūət spreŋə (L286p Hamont),
over een sloot springen:
Sub sloot.
ovər ən slūət spreŋə (L286p Hamont)
|
Over de sloot springen. || Over een sloot springen.
III-3-2
|
19315 |
slordig |
slordig:
slòrdəch (L286p Hamont)
|
slordig
III-1-4
|
19894 |
slot |
carcan:
karkǭ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden]),
slot:
slōt (L286p Hamont),
slōǝt (L286p Hamont)
|
Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-5, II-9
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
vwal (L286p Hamont)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
sluik haar:
slyk hōͅr (L286p Hamont),
slyk hōͅər (L286p Hamont)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|