21379 |
tiend |
belasting:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəlāsteŋ (L286p Hamont)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedtvərdrīf (L286p Hamont),
tītvərdrīf (L286p Hamont)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
22779 |
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie |
liefhebberij:
Sub liefhebber.
liefhebberij (L286p Hamont)
|
Liefhebberij.
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L286p Hamont)
|
Tijger. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
temǝrǝ (L286p Hamont)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
schrijnwerker:
schrijnwerker (L286p Hamont),
timmerman:
temǝrman (L286p Hamont),
tęmǝrman (L286p Hamont)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24254 |
tjiftjaf |
overdekkertje:
overdekkertje (L286p Hamont)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
24255 |
tochtig |
lopig:
lyǝpex (L286p Hamont),
lȳpǝx (L286p Hamont),
rits:
re.ts (L286p Hamont),
rets (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
den entré is iene frang (L286p Hamont),
dən antre es īənə fraŋ (L286p Hamont),
ienen met slepende ie
den entré is ienen frank (L286p Hamont),
ingang:
den ingang is ien frang (L286p Hamont),
inkomprijs:
de inkompries is ene frank (L286p Hamont)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
oprit:
opret (L286p Hamont)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|