23100 |
trommelen |
trommen:
Hij kan al goed trommen. Zij moeten deze avond nog gaan trommen (zie s.v. KWANSEL).
tromə (L286p Hamont)
|
Trommen.
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgestijfd (volt. deelw.):
ǫpgǝstīft (L286p Hamont)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
18857 |
troosten; troost |
troosten:
tröstə (L286p Hamont)
|
troosten
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
troͅs (L286p Hamont),
trosje:
trø͂ͅskə (L286p Hamont),
təruskə (L286p Hamont)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33959 |
trossen |
flosjes:
flēskǝs (L286p Hamont),
flossen:
flǫsǝn (L286p Hamont),
haamflos:
hāmflǫs (L286p Hamont)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
fier:
fējər (L286p Hamont),
fîêr (L286p Hamont),
groots:
met een nasaleringsteken i.pv. lengteteken
grø͂ͅts (L286p Hamont),
wreed:
cf.WNT s.v. "wreed - vreed"9. trots, fier, parmantig (WNT XXVI, kol. 2530) (Ton is het er mee eens)
vrîêt (L286p Hamont)
|
fier, parmantig || fier; hij is fier op zijn zon || groots [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
felligheid:
(Ton is het er mee eens)
félləchééjt (L286p Hamont),
wredigheid:
v.b. hij wist geen blijf van wredigheid: hij was éérste van de klas; cf.WNT s.v. "wreed - vreed"9. trots, fier, parmantig (WNT XXVI, kol. 2530) (Ton is het er mee eens)
vrîêtəchééjt (L286p Hamont)
|
fierheid || fierheid, parmantigheid
III-1-4
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
troͅuwpak (L286p Hamont)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
trico (L286p Hamont),
triko (L286p Hamont)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.c.:
t.b.c. (L286p Hamont)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a]
I-11
|