31034 |
bol |
bol:
bǭl (L286p Hamont
[(meervoud: bø̜l)]
)
|
Het met behulp van de trekzaag afgezaagde stuk boomstam, dat de lengte van een klomp heeft. In Neeroeteren (L 368) werd de schors met behulp van een schilbeitel (šęlbęjtǝl) van de bollen verwijderd. [N 97, 45]
II-12
|
17605 |
bolle wangen |
ronde wangen:
roͅn waŋə (L286p Hamont),
roͅn waŋən (L286p Hamont)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bast:
bəst (L286p Hamont),
bolster:
bolster (L286p Hamont)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
32322 |
bomgat, spongat |
bom:
bǫm (L286p Hamont),
spon:
spon (L286p Hamont)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
26294 |
bonkelaar van het staakijzer |
bonkelaar:
bøntǝlǝr (L286p Hamont)
|
Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55]
II-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pēͅls (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
ənə pêls (L286p Hamont),
als in être
ənə pêls (L286p Hamont)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en bont slaan:
blaouw ɛn bunt Xəslagən (L286p Hamont),
paars en blauw slaan:
pers en blauw geslagen (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
pēͅrs en blauw geslage (L286p Hamont)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
neusdoek:
nøzək (L286p Hamont)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
roodkop:
rūtkǫp (L286p Hamont)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
spēͅxt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
speͅxt (L286p Hamont)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|