34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gē̜rǝm (L286p Hamont),
gɛrm (L286p Hamont),
germpje:
gɛrmkǝn (L286p Hamont)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34391 |
vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft |
germ:
gɛrǝm (L286p Hamont)
|
Zie ook de toelichting bij het lemma ''vrouwelijk schaap in het algemeen'' (2.2.1). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrǝm (L286p Hamont),
ou:
ou̯ (L286p Hamont),
ǫu̯ (L286p Hamont)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
gelt:
gē̜lt (L286p Hamont),
gę.lt (L286p Hamont),
gęlt (L286p Hamont),
zeug:
zeug (L286p Hamont),
zoog:
zō.x (L286p Hamont),
zōx (L286p Hamont)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
doevin (L286p Hamont),
du`ven (L286p Hamont),
melkduif:
meͅlkdūf (L286p Hamont)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Een duivinne (vrouwelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (L286p Hamont)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.t (L286p Hamont),
germ:
gɛrǝm (L286p Hamont)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
teef:
tēf (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
wijfje:
wiefke (L286p Hamont)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 2a (1963)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moerkat:
mūrkat (L286p Hamont),
mūrkát (L286p Hamont)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L286p Hamont),
hɛn (L286p Hamont),
hoen:
hun (L286p Hamont),
høn (L286p Hamont)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|