19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo eenvoudig als het groot is:
zu envowdəx ast grūwət es (L286p Hamont)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33721 |
zoden afsteken |
afritsen:
āfretsǝn (L286p Hamont)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zykə (L286p Hamont)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L286p Hamont)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ō.vǝr[den] (L286p Hamont),
schelf(t):
[schelf(t)] (L286p Hamont
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
valdeur:
valdø̜r (L286p Hamont)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zoͅldərkeͅmərkə (L286p Hamont)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
scheilatten:
sxęjlatǝ (L286p Hamont),
zomen:
zyǝmǝ (L286p Hamont)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|
18669 |
zomerkapmantel |
zomerjas:
Ss. sub zomer.
zōmər+jas (L286p Hamont)
|
zomerjas
III-1-3
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldərin (L286p Hamont)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|