e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

Gevonden: 4263
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbel eggen dobbel [eggen]: dǫbǝl [eggen] (Hamont) Manier van eggen, waarbij men elke egstrook na het keren voor de helft overegt. Op deze wijze wordt de grond tweemaal door de eg-tanden bewerkt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a+ 1b+ 1d add.; N 11A, 84a] I-2
dubbel gezwad dubbel gezwad: døbǝl [gezwad] (Hamont) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbel kordeel: dǫbǝl kǝrdiǝl (Hamont) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  døbəlkə (Hamont) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: didūf estām, əntāmdūf (Hamont), dī duf es tām, en tām duf (Hamont), dōef (Hamont), duf (Hamont), dūvən hāwən ... (Hamont), dôêven hauwen ... (Hamont), en doehf (Hamont), Duiven houden.  dūf (Hamont), Pl. [u:]  dū:f (Hamont) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2
duif, algemeen duif: dōēf (Hamont), duf (Hamont), dūf (Hamont, ... ) duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] III-4-1
duiken duikelen: ü of oe?  dukele (Hamont, ... ), duiken: ü of oe?  duke (Hamont) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duim duim: dum (Hamont, ... ) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duimeling duimelaar: dymlər (Hamont) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duivel duivel: dy(3)̄vəl (Hamont) De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)] III-3-3