28679 |
ontzegelmes |
ontzegelmes:
ontzegelmes (Q002p Hasselt)
|
Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelvork:
ontzegelvork (Q002p Hasselt)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
dantelig:
deͅntəlix sēn (Q002p Hasselt)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28651 |
onverzegelde honing |
niet gezegelde honing:
nē gǝzēgǝlde hø̄neŋ (Q002p Hasselt)
|
Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.]
II-6
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stibǫk (Q002p Hasselt),
stinbǫk (Q002p Hasselt)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
ondankbare grond:
ǫndaŋbārǝ grǫnt (Q002p Hasselt),
ondankbare labeur:
ǫndaŋkbārǝ lābēr (Q002p Hasselt),
slechte grond:
slɛxtǝ gront (Q002p Hasselt)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwē (Q002p Hasselt),
kwēǝ (Q002p Hasselt),
muntige:
mǫndegǝ (Q002p Hasselt),
muntige koe:
møntegǝ kǫu̯ (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
(v.)
doͅndərsxuər (Q002p Hasselt),
schoer:
sxuər (Q002p Hasselt),
əu sxūr (Q002p Hasselt)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
oͅnwīr (Q002p Hasselt),
(o.)
oͅnwijər (Q002p Hasselt),
oͅnwīər (Q002p Hasselt)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
flauw:
fleu (Q002p Hasselt),
kwalijk:
koalek (Q002p Hasselt),
koͅlək (Q002p Hasselt),
kólek (Q002p Hasselt),
niet al te goed:
ni al te gowed (Q002p Hasselt),
niet goed:
ne gut (Q002p Hasselt),
nèt goed (Q002p Hasselt),
onpasselijk:
onpasselijk (Q002p Hasselt),
spouwachtig:
speuëchtig (Q002p Hasselt),
ziek:
ziek (Q002p Hasselt)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|