32921 |
rij, wiers |
rij:
rē̜ (Q002p Hasselt)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
køloͅt (Q002p Hasselt),
rijbroek
kyloͅt (Q002p Hasselt),
køloͅt (Q002p Hasselt),
rijbroek:
rēͅbruk (Q002p Hasselt),
reͅbruk (Q002p Hasselt)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rein (Q002p Hasselt),
rēn (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
rijen (Q002p Hasselt)
|
rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
33174 |
rijentrekker |
bietentrekker:
bitǝntrękǝr (Q002p Hasselt),
rijentrekker:
rē̜i̯ǝtrē̜kǝr (Q002p Hasselt),
rē̜ǝntrękǝr (Q002p Hasselt)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
trǫxǝlǝ (Q002p Hasselt)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijgbot:
reͅXboͅtə (Q002p Hasselt)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21590 |
rijk |
rijk:
rēk (Q002p Hasselt)
|
rijk (zijn) [ZND m]
III-3-1
|
21435 |
rijk zijn |
er dik in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər dik eͅnzetə (Q002p Hasselt),
er goed bij zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər guət bēͅzeͅtə (Q002p Hasselt),
er goed in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər guət i̞n zetə (Q002p Hasselt),
er warm in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər wēͅrəm ēͅn zeͅtə (Q002p Hasselt),
goed in het geld zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
guət ēͅn ət geͅlt zeͅtə (Q002p Hasselt),
in het geld zwemmen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēͅn ət geͅlt zwēͅmə (Q002p Hasselt),
in zijn geld zwemmen:
ps. omgespeld volgens Frings.
zweͅmə eͅn zə geͅlt (Q002p Hasselt),
kluiten hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
dōͅ zet kloͅt (Q002p Hasselt),
van het geld barsten:
ps. omgespeld volgens Frings.
hīə boͅs van txeͅlt (Q002p Hasselt),
verrekken van het geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
hīə vəreͅk van txeͅlt (Q002p Hasselt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
knaak:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə knāk (Q002p Hasselt)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
vooral gezegd door kinderen
ənə boͅj (Q002p Hasselt),
veldwachter:
veldwachter (Q002p Hasselt),
ouderen
ənə veͅltwaxtər (Q002p Hasselt)
|
een veldwachter [ZND B1 (1940sq)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|