17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
schië.l (kej.ke) (Q002p Hasselt)
|
scheel
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
sxēn (Q002p Hasselt)
|
scheen [ZND m]
III-1-1
|
34579 |
scheen van de asarm |
scheen:
sxēn (Q002p Hasselt)
|
Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b]
I-13
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
scheermachine (Q002p Hasselt)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
sxā.rs (Q002p Hasselt)
|
Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
sxēn (Q002p Hasselt)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutsems:
mi̯ǫtsǝms (Q002p Hasselt)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
18952 |
schelm |
schelm:
sche.llem (Q002p Hasselt)
|
schelm
III-1-4
|
32251 |
scheluw |
krom:
krump (Q002p Hasselt),
scheef:
sxēf (Q002p Hasselt),
scheel:
sxīǝl (Q002p Hasselt),
windscheef:
wentsxīǝf (Q002p Hasselt)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
20884 |
schelvis |
schelvis:
schèlvès (Q002p Hasselt)
|
schelvis
III-2-3
|