28515 |
terugvliegen |
terugvliegen:
tręk˲vlejgǝ (Q002p Hasselt)
|
Terugvliegen of terugslaan naar de korf, gezegd van de zwermende bijen. Dit doen de bijen, als blijkt dat de moer niet meegevlogen is. [N 63, 31c]
II-6
|
33760 |
tetveulen |
tetveulen:
tɛt˲vē.lǝ (Q002p Hasselt)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
teugel:
tē.gǝl (Q002p Hasselt)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
Doa bè.n iech konte.nt bèè: Daarmee ben ik tevreden
konte.nt (Q002p Hasselt)
|
tevreden
III-1-4
|
20849 |
thee |
thee:
tee (Q002p Hasselt)
|
thee
III-2-3
|
19554 |
theelepeltje |
cafè-lepeltje:
o.
kafəlēpəlkə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
dessertlepeltje:
m.
dəsɛ̄rlēpəlkə (Q002p Hasselt),
theelepel:
m.
tēlēpəl (Q002p Hasselt),
theelepeltje:
tēlēpəlkə (Q002p Hasselt)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
m.
tēpoͅt (Q002p Hasselt),
m. mv. ~p€t
tēpoͅt (Q002p Hasselt),
mv. ~p@t
tēpoͅt (Q002p Hasselt)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
thuis:
tø͂ͅe.s (Q002p Hasselt),
tø͂ͅs (Q002p Hasselt)
|
thuis [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
21540 |
tien centiem |
stuk van vijf cent:
e stuk van vijf cent (Q002p Hasselt),
vijf cent:
veifseͅnt (Q002p Hasselt),
vijf cent (Q002p Hasselt),
véf cent (Q002p Hasselt),
10 ct.
vefseͅnt (Q002p Hasselt),
ps. omgespeld volgens Frings.
vēͅf seͅnt (Q002p Hasselt)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 10 centimes? [ZND 28 (1938)] || dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)] || nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
tientje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə tintšə (Q002p Hasselt),
wilhelmientje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə viləmintšə (Q002p Hasselt)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|