22832 |
vieren |
vieren:
gəve.jərt (Q002p Hasselt),
vijren (Q002p Hasselt)
|
gevierd [RND] || Vieren. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
achternoen, de -:
āxtərnūn (Q002p Hasselt),
caf, de -:
de kaffee (Q002p Hasselt),
vieruren, de -:
de vi-jer owere (Q002p Hasselt),
vierurenseten:
vejerouë.res ië.te (Q002p Hasselt)
|
de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || vieruurtje, om vier uur boterhammenn eten met koffie
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
e knepke (Q002p Hasselt),
kneͅpke (Q002p Hasselt),
5 ct.
ə kneͅpkə (Q002p Hasselt),
ps. omgespeld volgens Frings.
ə kneͅpkə (Q002p Hasselt)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)] || dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)] || nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21542 |
vijf frank |
belga:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə beͅlga (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
klok?:
ps. omgespeld volgens Frings.
ən kloͅk (Q002p Hasselt),
paardsoog:
ps. omgespeld volgens Frings. Alleen de å heb ik niet omgespeld!
ən pja͂rsux (Q002p Hasselt),
rel?:
ps. omgespeld volgens Frings.
ən reͅl (Q002p Hasselt),
stuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə stēͅk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
ə steͅk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə gōͅtə vēͅfkə (Q002p Hasselt)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwaartje (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kwaartje (Q002p Hasselt),
kwārtjə (Q002p Hasselt),
25 ct.
ə kwārtjə (Q002p Hasselt),
onduidelijk
kwaarteke (Q002p Hasselt),
ps. omgespeld volgens Frings.
ə kwārtšə (Q002p Hasselt),
vijfentwintig cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
vēͅfəntwintšax seͅnt (Q002p Hasselt)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] || dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)] || nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
fēͅftəx fraŋ (Q002p Hasselt),
vijftig-frankstuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
fēͅfteͅx fraŋstēͅk (Q002p Hasselt)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25354 |
vijl |
vijl:
vē̜l (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.]
II-11
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vē̜lǝ (Q002p Hasselt)
|
Harde materialen, inz. metalen, met behulp van een vijl bewerken, slijpen of gladmaken. [N 33, 84 add.; monogr.]
II-11
|
24961 |
vijver |
wijer:
wēr (Q002p Hasselt)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|