e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vinden vinden: venə (Hasselt) vinden [ZND m] III-1-2
vinger vinger: veŋər (Hasselt, ... ), viŋər (Hasselt) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND], [ZND m] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhūt (Hasselt) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vingerlid lid: leed (Hasselt), lieëd v.d. vienger (Hasselt), stuk van de vinger: stèk (Hasselt) lid van de vinger [ZND 37 (1941)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fieke (Hasselt), fikken (Hasselt), B.v. at ower fikke do vanaaf.  fikə (Hasselt), tien geboden: tien gebeuje (Hasselt), B.v. do ston zn 10 gebeuje op de neun mower.  tin gəbøi̯ə (Hasselt) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: boekvènk (Hasselt), botvink: botvé.nk (Hasselt), boͅt˃vēͅŋk (Hasselt, ... ), botvink  butveͅ.nk (Hasselt), vink: vāēnk (Hasselt), vè.nk (Hasselt) botvink || vink [Willems (1885)], [ZND m] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier flier: fleire (Hasselt), flier (Hasselt, ... ), vlej.er (Hasselt), flierbloem: vleerbloem (Hasselt), violier: fleirə (Hasselt), fleiër (Hasselt), fleər (Hasselt), flēͅər (Hasselt), flier (Hasselt, ... ), flir (Hasselt), vlej.er (Hasselt), vlier (Hasselt), violierbloem: vléirbloem (Hasselt) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1
viool viool: n viejóéël (Hasselt), n vëjóéël (Hasselt), vejōēël (Hasselt), viōol (Hasselt) het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Viool. [Willems (1885)] || Viool: 1. Viool. III-3-2
viool add. klonkviool: WNT hommel III (< Du. Hummel) zeker muziekinstrument, C.V. kloonviool (kinderspeeltuig, andere bet. z. Hubert Boone: De hommel in de Lage Landen (Brussel, Instrumentenmuseum & Musical Research Ass., 1976).  kloe.nkvijōēël (Hasselt), kloonviool: WNT hommel III (< Du. Hummel) zeker muziekinstrument, C.V. kloonviool (kinderspeeltuig, andere bet. z. Hubert Boone: De hommel in de Lage Landen (Brussel, Instrumentenmuseum & Musical Research Ass., 1976).  kloo.nvijōēël (Hasselt) Hommel2: Citerachtig volksinstrument. III-3-2
viooltje flet: flèt (Hasselt), fletje: felètje (Hasselt), pense-tje: penseeke (Hasselt), pensée + dim.  pḁseeke (Hasselt), violetje: violetje (Hasselt), viooltje: voieëkes (Hasselt) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7