e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vonk vonk: vo.ŋk (Hasselt, ... ), voe.nk (Hasselt) vonk || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-2-1
voogd momber: mommər (Hasselt), mŏĕmmər (Hasselt), momber  moemer (Hasselt) voogd || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)] III-2-2
voor de gek houden belodderen: belodderen (Hasselt), kloten: Ve goa.n ¯em ¯ns kl؉ëte  klōēëte (Hasselt), kullen: Rijnl.. köle: voor de gek houden  kille (Hasselt), verneuken: ēimant fərnēkə (Hasselt), vernee.ke (Hasselt), voor de gek houden: ej.mand virre gek (h)a.ge (Hasselt) bedotten || iemand foppen [ZND B1 (1940sq)] || iemand voor de gek houden || kloten, foppen || kullen, foppen, zich laten beetnemen || verneuken, foppen III-1-4
voorgeborchte van de biechtstoel biechtstoel: biechtstoel (Hasselt) Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)] III-3-3
voorhamer voorhamer: vø̜rhāmǝr (Hasselt) Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11
voorhoofd ster: d ôrə-n-op sə ve:ri.t (Hasselt), voorhoofd: de aoiers van ze veerhied (Hasselt), de ōre van ze veerhiet (Hasselt), də o:rə van zə ve:ri:t (Hasselt) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] III-1-1
voorjaarshoning voorjaarshoning: vērjǭrshø̄neŋ (Hasselt) Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.] II-6
voorklauw teen: tiǝn (Hasselt), tīn (Hasselt) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knē̜ (Hasselt), voorknie: vē.rknē̜ (Hasselt) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorloper voorloper: vē.rlīpǝr (Hasselt) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12