19412 |
vonk |
vonk:
vo.ŋk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
voe.nk (Q002p Hasselt)
|
vonk || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mommər (Q002p Hasselt),
mŏĕmmər (Q002p Hasselt),
momber
moemer (Q002p Hasselt)
|
voogd || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
belodderen:
belodderen (Q002p Hasselt),
kloten:
Ve goa.n ¯em ¯ns kl؉ëte
klōēëte (Q002p Hasselt),
kullen:
Rijnl.. köle: voor de gek houden
kille (Q002p Hasselt),
verneuken:
ēimant fərnēkə (Q002p Hasselt),
vernee.ke (Q002p Hasselt),
voor de gek houden:
ej.mand virre gek (h)a.ge (Q002p Hasselt)
|
bedotten || iemand foppen [ZND B1 (1940sq)] || iemand voor de gek houden || kloten, foppen || kullen, foppen, zich laten beetnemen || verneuken, foppen
III-1-4
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
biechtstoel:
biechtstoel (Q002p Hasselt)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̜rhāmǝr (Q002p Hasselt)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
d ôrə-n-op sə ve:ri.t (Q002p Hasselt),
voorhoofd:
de aoiers van ze veerhied (Q002p Hasselt),
de ōre van ze veerhiet (Q002p Hasselt),
də o:rə van zə ve:ri:t (Q002p Hasselt)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
28642 |
voorjaarshoning |
voorjaarshoning:
vērjǭrshø̄neŋ (Q002p Hasselt)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tiǝn (Q002p Hasselt),
tīn (Q002p Hasselt)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knē̜ (Q002p Hasselt),
voorknie:
vē.rknē̜ (Q002p Hasselt)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vē.rlīpǝr (Q002p Hasselt)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|