e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wei wei: (Hasselt, ... ), wēi̯ǝ (Hasselt), wēǝ (Hasselt), (Hasselt) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welig, gelp gelp: gɛlǝp (Hasselt), goed: gūǝt (Hasselt), schoon: sxuǝn (Hasselt) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
wellen, lassen wellen: wɛlǝ (Hasselt) Twee of meer stukken ijzer of staal tot een geheel verbinden. Bij het wellen worden de randen van de delen eerst wigvormig afgewerkt en in het vuur gloeiend gemaakt. Vervolgens verwijdert men het laagje verbrand ijzer dat zich op het metaal heeft gevormd, door er welpoeder overheen te strooien. Dan haalt men de stukken uit het vuur en legt ze op elkaar waarna men ze door hamerslagen met elkaar verenigt. Bij het elektrisch lassen worden twee of meer metalen delen aan elkaar verbonden door deze op de lasplaats tot smelten te brengen. De daarvoor benodigde hitte wordt opgewekt door een elektrische ontlading, de vlamboog. Deze vlamboog ontstaat doordat de stroom, die door een lastransformator wordt geleverd, de luchtspleet tussen de elektrode van het lasapparaat en het te lassen materiaal moet overbruggen. De laselektrode smelt daarbij tevens en voegt metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld (Handboek Gereedschap, pag. 276). De verhevenheid die op deze wijze op het werkstuk ontstaat, wordt in L 424 een slek (slɛk) genoemd. Bij het autogeen lassen werkt men met een lasbrander waarin een brandstof als waterstof, lichtgas of acetyleengas wordt samengevoerd met een verbrandingsmiddel (meestal zuurstof) met als resultaat een bijzonder hete steekvlam. Vgl. voor de woordtypen souderen (P 213) en solderen (Q 188) het Franse ɛsouderɛ, dat onder meer ook "wellen" en "lassen" kan betekenen.' [monogr.; N 33, 189, add.] II-11
wendakkerhoeken koppen: kęp (Hasselt), de volgende opgaven zijn enkelvoud  kǫp (Hasselt) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wenkbrauw borstels: bossels (Hasselt), wenkbrauw: wenkbreuën (Hasselt), wenkbreüēn (Hasselt), winkbrauen (Hasselt), wäŋkbruiə (Hasselt), wènkbreun (Hasselt) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wensen wensen: allè, iech goa.n ¯et oech wè.nse: allez, ik ga het u wensen  wè.nse (Hasselt) wensen III-1-4
wentelploeg brabantse ploeg: brābantsǝ [ploeg] (Hasselt), franse ploeg: fra.nsǝ [ploeg] (Hasselt) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
wentelteefje pain perdu (fr.): Syst. Frings  pain perdu (Hasselt), verloren brood: Syst. Frings  vərlø.rə bruət (Hasselt) Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)] III-2-3
werk (zn.) werk: weͅrk (Hasselt) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1
werkbank bank: bank (Hasselt), schaafbank: sxāf˱ba.ŋk (Hasselt) De bank waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. Tussen de werkbank en de werktafel (zie het lemma ''werktafel'') zal het verschil doorgaans niet zo groot zijn geweest. [N 29, 30a; N 29, 105e: monogr.] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.] II-1, II-12