18297 |
bontkraag |
pelsen col (fr.):
peͅlsə koͅl (Q002p Hasselt),
pelsen kraag:
peͅlsə krax (Q002p Hasselt)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsen jas:
pè.lse jas (Q002p Hasselt),
Pelsjas.
pè.lse jas (Q002p Hasselt),
pelsen mantel:
peͅlsə mantəl (Q002p Hasselt),
pelsmantel:
peͅlsmantəl (Q002p Hasselt)
|
bontjas || bontmantel [N 23 (1964)] || pels: bontjas
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
beug (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
beuəg (Q002p Hasselt),
bēug (Q002p Hasselt),
bo.g (Q002p Hasselt),
boog (Q002p Hasselt),
bōx (Q002p Hasselt),
ne beuhch (Q002p Hasselt),
Bè pèè.l èn beug met pijl en boog.
beug (Q002p Hasselt),
schietboog:
schietboog (Q002p Hasselt)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
II-9, III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutterij:
schètterèè (Q002p Hasselt)
|
Schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boeëm (Q002p Hasselt),
bōē.m (Q002p Hasselt),
bu:m (Q002p Hasselt),
poot:
jong boompje
peuə.t (Q002p Hasselt)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
bogət (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
bōgət (Q002p Hasselt),
boomgaard:
boemgârt (Q002p Hasselt),
būmgārt (Q002p Hasselt),
fruitwei:
frøtwēͅi (Q002p Hasselt),
frø̄t[wei} (Q002p Hasselt)
|
boomgaard [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
bumklivər (Q002p Hasselt)
|
boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
piepertje:
pīpərkə (Q002p Hasselt)
|
boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
stronk:
ve boom
stroe.nk (Q002p Hasselt)
|
stronk
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
boomvalk:
bumvalək (Q002p Hasselt)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|