18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
ielt (Q002p Hasselt),
ielt èn zen (h)âân (Q002p Hasselt),
weer:
wiere an z`n haan (Q002p Hasselt),
wieren ing z`n haan (Q002p Hasselt),
wieër (Q002p Hasselt),
wieəren ènn z`n haaən (Q002p Hasselt)
|
een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] || Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
knobbel:
knubǝl (Q002p Hasselt),
voorsporen:
vē.rspø̄rǝ (Q002p Hasselt),
wrat:
vrat (Q002p Hasselt)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
28512 |
een baard maken |
baard maken:
bārt mākǝ (Q002p Hasselt)
|
Het vormen van een tros bijen rond het vlieggat tegen de ingang en soms aan de randen van de vliegplank. Het is een voorteken tot zwermen. Een splitsing van het volk is op komst. Daarom gaan de werksters alvast bij duizenden rond het vlieggat hangen, poot-in-kaak. Ook tal van haalbijen sluiten zich bij de tros of baard aan, wachtend op het moment van uitzwermen. [N 63, 30a]
II-6
|
20145 |
een blauwtje lopen |
een paar blauwe schenen opgelopen:
’n paar blauwe schenen opgelopen (Q002p Hasselt)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ən drəpkə dreͅnkə (Q002p Hasselt)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
bereiden:
breeen (Q002p Hasselt),
een boterham bereiden:
ənə bő̅təram brè̝n (Q002p Hasselt)
|
breiden, smeren || smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
schaenken (Q002p Hasselt)
|
Schenken. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34490 |
een dag overslaan bij het leggen |
overslaan:
slit ęvǝr (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 36]
I-12
|
34532 |
een ei |
ei:
ē (Q002p Hasselt),
ē. (Q002p Hasselt),
ēǝ (Q002p Hasselt),
eitje:
ēkǝ (Q002p Hasselt)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
palen:
pǭlǝ (Q002p Hasselt),
schellen:
sxē̜lǝ (Q002p Hasselt)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|