21314 |
galgenaas |
belhamel:
belhamel (Q002p Hasselt),
crapule (fr.):
krapuul (Q002p Hasselt),
deugniet:
deegeni-jt (Q002p Hasselt),
deegniet (Q002p Hasselt),
⁄n deegenièt (Q002p Hasselt),
judas:
djudas / djiedas (Q002p Hasselt),
schooier:
schoeijer (Q002p Hasselt),
schurk:
schurk (Q002p Hasselt),
slechterik:
slechterik (Q002p Hasselt),
smeerlap:
smierlap (Q002p Hasselt),
⁄n smierlap (Q002p Hasselt),
vagebond (<fr.):
ie vagebond (Q002p Hasselt),
innen echte vagebond (Q002p Hasselt),
varken:
ie verke (Q002p Hasselt),
tweede en laatste e dof
verreke (Q002p Hasselt),
voyou (fr.):
Van Dale (FN): voyou, schooier, deugniet, gannef.
voyoe (Q002p Hasselt)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmkotten:
de gallemkoeêter (Q002p Hasselt),
galmkoeter (Q002p Hasselt),
torenkotten:
de teurekoeters (Q002p Hasselt),
teurekoeters (Q002p Hasselt)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
galoppen:
ga`lǫpǝ (Q002p Hasselt)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
ga.nk (Q002p Hasselt),
gaŋk (Q002p Hasselt),
gā.ŋk (Q002p Hasselt),
gāŋk (Q002p Hasselt),
nere:
ne.re (Q002p Hasselt)
|
gang [ZND 01 (1922)] || gang (in huis) || gang, portaalgang || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
gang:
gaŋk (Q002p Hasselt),
stalgang:
stalgaŋk (Q002p Hasselt)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
34548 |
gans |
gans:
gā.s (Q002p Hasselt),
gās (Q002p Hasselt)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
18135 |
gapende wonde |
diepe snee:
dijpe snee (Q002p Hasselt),
diepe wonde:
dijpe won (Q002p Hasselt),
erge wonde:
erg won (Q002p Hasselt),
felle wonde:
fel won (Q002p Hasselt),
ferme wonde:
ferrem won (Q002p Hasselt),
grote wonde:
groette won (Q002p Hasselt),
groeëte won (Q002p Hasselt),
open wonde:
eupe won (Q002p Hasselt)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
28847 |
garen |
garen:
ga.rǝ (Q002p Hasselt),
gārǝ (Q002p Hasselt)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28867 |
garenkistje |
naaidoos:
naaidoos (Q002p Hasselt)
|
Kistje of doos voor het opbergen van het garen. Men kan het ook opbergen in een lade van de naaimachine. [N 59, 10]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
bobijn:
bobijn (Q002p Hasselt)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|