e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akkergrens, grensvoor reen: rei̯n (Hasselt), rēn (Hasselt), reenvoor: rēn[voor] (Hasselt), voor: [voor] (Hasselt) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep doornen: di̯ǫ.n (Hasselt), karreep: kɛ̄rrip (Hasselt), reep: rīp (Hasselt) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akkerwinde pispotje: -  pispetjes (Hasselt), pispotjes (Hasselt) akkerwinde III-4-3
allerheiligen allerheiligen: allerheiligge (Hasselt), allerhēlige (Hasselt), alərɛləgə (Hasselt, ... ), elərhēͅligə (Hasselt), àldərhe.ləgə (Hasselt), Franse ou-klank  allerhōūləgə (Hasselt), anderheiligen: ànərhe.ləgə (Hasselt) Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)] III-3-3
allerzielen allerzielen: allerzeile (Hasselt), allerzijlə (Hasselt), allerziële (Hasselt), alərzi:lə (Hasselt), alərzɛ.iələ (Hasselt), elərsīlə (Hasselt), de heilige dag: samen met allerheiligen  d ɛləgə da:xh (Hasselt), zieltjesdag: zeilkesdaag (Hasselt) Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)] III-3-3
alles kwijt alles kwijt: alles kwijt (Hasselt), keps: #NAME?  keps (Hasselt), plat: plät (Hasselt), (H)a.le mouë.le plet! (vero.): Uitroep als iemand geen knikkers meer had bij het koning kappen (z.o. koning 2).  plet (Hasselt) Alles kwijt bij het knikkeren. [ZND 01 (1922)] || Blut: Platzak. || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] || Plat2: Alles kwijt, zonder geld. III-3-2
alpinomuts alpin (fr.): alpēͅ (Hasselt), alpe͂ (Hasselt), Fr. béret alphin. Zie ook afb. p.47.  alpe͂ (Hasselt), alpintje (<fr.): alpe͂ͅkə (Hasselt), bonnet (<fr.): boͅne (Hasselt) alpenmuts || alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)] III-1-3
altaar altaar (<lat.): altaar (Hasselt), ob den aater (Hasselt), obdənaltār (Hasselt), op den altaar (Hasselt), op et altaar (Hasselt), op het altaar (Hasselt), op t altaar (Hasselt) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
alver ambeletsje: riviervis  ambe’lètsje (Hasselt) alver (vis) III-4-2
ambrosiuskorf bisschopkorf: beskǫpkɛrf (Hasselt) Korf die een afbeelding is van bisschop Ambrosius, de patroon van de imkers. De korf wordt op deze wijze vervaardigd, meer als eerbetoon aan de H. Ambrosius of als curiositeit dan als een vorm die maatgevend of modern is. Hij dient om de zegen van de patroon van de imkers af te roepen. [N 63, 3f] II-6