33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
rei̯n (Q002p Hasselt),
rēn (Q002p Hasselt),
reenvoor:
rēn[voor] (Q002p Hasselt),
voor:
[voor] (Q002p Hasselt)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
doornen:
di̯ǫ.n (Q002p Hasselt),
karreep:
kɛ̄rrip (Q002p Hasselt),
reep:
rīp (Q002p Hasselt)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
pispotje:
-
pispetjes (Q002p Hasselt),
pispotjes (Q002p Hasselt)
|
akkerwinde
III-4-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheiligge (Q002p Hasselt),
allerhēlige (Q002p Hasselt),
alərɛləgə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
elərhēͅligə (Q002p Hasselt),
àldərhe.ləgə (Q002p Hasselt),
Franse ou-klank
allerhōūləgə (Q002p Hasselt),
anderheiligen:
ànərhe.ləgə (Q002p Hasselt)
|
Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzeile (Q002p Hasselt),
allerzijlə (Q002p Hasselt),
allerziële (Q002p Hasselt),
alərzi:lə (Q002p Hasselt),
alərzɛ.iələ (Q002p Hasselt),
elərsīlə (Q002p Hasselt),
de heilige dag:
samen met allerheiligen
d ɛləgə da:xh (Q002p Hasselt),
zieltjesdag:
zeilkesdaag (Q002p Hasselt)
|
Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
alles kwijt (Q002p Hasselt),
keps:
#NAME?
keps (Q002p Hasselt),
plat:
plät (Q002p Hasselt),
(H)a.le mouë.le plet! (vero.): Uitroep als iemand geen knikkers meer had bij het koning kappen (z.o. koning 2).
plet (Q002p Hasselt)
|
Alles kwijt bij het knikkeren. [ZND 01 (1922)] || Blut: Platzak. || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] || Plat2: Alles kwijt, zonder geld.
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpin (fr.):
alpēͅ (Q002p Hasselt),
alpe͂ (Q002p Hasselt),
Fr. béret alphin. Zie ook afb. p.47.
alpe͂ (Q002p Hasselt),
alpintje (<fr.):
alpe͂ͅkə (Q002p Hasselt),
bonnet (<fr.):
boͅne (Q002p Hasselt)
|
alpenmuts || alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaar (Q002p Hasselt),
ob den aater (Q002p Hasselt),
obdənaltār (Q002p Hasselt),
op den altaar (Q002p Hasselt),
op et altaar (Q002p Hasselt),
op het altaar (Q002p Hasselt),
op t altaar (Q002p Hasselt)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
ambeletsje:
riviervis
ambe’lètsje (Q002p Hasselt)
|
alver (vis)
III-4-2
|
28415 |
ambrosiuskorf |
bisschopkorf:
beskǫpkɛrf (Q002p Hasselt)
|
Korf die een afbeelding is van bisschop Ambrosius, de patroon van de imkers. De korf wordt op deze wijze vervaardigd, meer als eerbetoon aan de H. Ambrosius of als curiositeit dan als een vorm die maatgevend of modern is. Hij dient om de zegen van de patroon van de imkers af te roepen. [N 63, 3f]
II-6
|