e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
guit vlugge, een -: da¯s miech ¯n vlèk eigenl. een vlugge  vlèk (Hasselt) guit, snaak, schalk, rakker III-1-4
guit, schalk guit: guit (Hasselt), strop: strop (Hasselt) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gelde (Hasselt), guld (Hasselt), gulle (Hasselt), gèlle (Hasselt, ... ), piek: ps. omgespeld volgens Frings.  nə pik (Hasselt) gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gouden mis: inn geue mèss (Hasselt), gulden mis: de gelde meis (Hasselt), de gelde mes (Hasselt), de gèlde mes (Hasselt), de gèlde mès (Hasselt), geldə (Hasselt) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)], [ZND m] III-3-3
gulp van een broek gaar: gar (Hasselt), gār (Hasselt), Zie ook afb. p.166.  g r (Hasselt) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] || gulp: broeksluiting III-1-3
gunnen gunnen: konne (Hasselt), onə (Hasselt, ... ), Da plezejer on iech ¯em ni: dat plezier gun ik hem niet  onne (Hasselt), toewijzen: ps. omgespeld volgens Frings.  tøwēͅzə (Hasselt) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || gunnen || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guur, kil en schraal weer kil (weer): keiel (Hasselt), keiël (Hasselt, ... ), keiël wier (Hasselt), ruw (weer): rōͅuər wīr (Hasselt), zuur (weer): zuər (Hasselt), zūər (Hasselt) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
haag haag: hāx (Hasselt), āx (Hasselt) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel haagappeltje: (h)aageppelkes (Hasselt), zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  hāgeͅpəlkəs (Hasselt) haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] || haagdoornvrucht III-4-3
haagbeuk haagbeuk: haagbeuk (Hasselt) haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)] III-4-3