e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halsketting ketting: ’n gēūə ketting (Hasselt) een gouden ketting [ZND 01 (1922)] III-1-3
halssnoer collier (fr.): koiljéé (Hasselt, ... ), Fr. collier. Zie ook afb. p.171.  koiljéé (Hasselt), parelencollier: sub parel, ss.  pj .lekoiljéé (Hasselt), perle-finecolliertje (<fr.): pèrlefienne koiljééke (Hasselt) collier (Fr.): halssnoer || collier (Fr.): kraag || halssnoer || parelsnoer || perle fine (Fr.): halssnoer van echte parels III-1-3
halster capuchon: kapǝsǫǝn (Hasselt), halsband: hals˱bant (Hasselt), halster: hęlstǝr (Hasselt), hɛljstǝr (Hasselt), stalband: sta.lba.nt (Hasselt) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
halve frank half frankje: ps. omgespeld volgens Frings.  ən haləf freͅŋskə (Hasselt), halve frank: ps. omgespeld volgens Frings.  nən aləvə fraŋ (Hasselt, ... ) oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve gulden paardoog: ps. omgespeld volgens Frings. Alleen de å heb ik niet omgespeld!  ən pja͂rdəūx (Hasselt), stuiver: ps. omgespeld volgens Frings.  nə støͅvər (Hasselt) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve pint, kwart liter, maat kapper: kàpər (Hasselt), quart (dim.): Fra. quart.  kaarke (Hasselt) kapper (1/2 pint) [ZND m] || kwart liter (bier) III-4-4
halve-centstuk halve cent: ps. omgespeld volgens Frings.  ən huələf seͅnt (Hasselt), oortje: ps. omgespeld volgens Frings.  ən ūrkə (Hasselt) halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)] III-3-1
ham, hesp hesp: heͅsp (Hasselt), hèsp (Hasselt), èsp (Hasselt), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  hĕsp (Hasselt), heͅsp (Hasselt) ham || hesp [ZND 24 (1937)] || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
hand hand: hand (Hasselt), hān (Hasselt) hand [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1
handboor centerboor: sęntǝrbø̄r (Hasselt) Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b] II-12