e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haver haver: hā.vǝr (Hasselt), āvǝr (Hasselt) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok stuik: stø̜̄.k (Hasselt) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kes (Hasselt) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
haverkorfje havermaat: ɛvǝrmǭt (Hasselt) Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112] I-11
havermout havermout: Syst. Frings  āvərmø.ət (Hasselt), hāvərmoͅu̯t (Hasselt) Havermout [N 16 (1962)] III-2-3
havermoutpap havermoutpap: Syst. Frings  (h)āvərmø.ətpap (Hasselt), āvərmoͅu̯tpap (Hasselt, ... ), hāvərmoͅu̯tpap (Hasselt) Havermout [N 16 (1962)] || Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
haverzak musette: mǝzęt (Hasselt) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
hazelaar hazelnotenstruik: hāzəlnøtəstrōk (Hasselt), hazelstruik: haozəlstrək (Hasselt), hazelstruuêk (Hasselt), hazenotenstruik: ha-ezeneutestreuk (Hasselt) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: haazəlnøt (Hasselt), haozəlneet (Hasselt), hazelneet (Hasselt), hazenoot: ha-ezeneut (Hasselt), hāzənø̄t (Hasselt), hḁ.zeneuət (Hasselt), volksetym? oas is haas  oazenuit (Hasselt) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hecht van een mes hecht: heXt (Hasselt), heͅx(t) (Hasselt), heft: deͅftə (Hasselt), teͅft (Hasselt), steel: steel (Hasselt), stēl (Hasselt), m.  stēl (Hasselt), stēəl (Hasselt) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1