e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hok opbinden toebinden: tø̜bęnǝ (Hasselt) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holenduif holduif: heuə.ldōēf (Hasselt), høəldøͅf (Hasselt), høͅldøͅf (Hasselt) holduif || holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)] III-4-1
hom melker: mè.lleker (Hasselt) hom vd vis III-4-2
hommel hommel: (h)oemmel (Hasselt), ook in ZND 01, a-m  hoemel (Hasselt), opgenomen onder ZND 27, 021a  hoemel (Hasselt) hommel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp brood homp: hoe.mp (Hasselt), oe.mp (Hasselt), homp brood: hoe.mp brōēëd (Hasselt) een homp brood || homp III-2-3
homp, brok, klont klot: klot (Hasselt), kloͅt (Hasselt), Opm. meervoud: [kl@t].  klot (Hasselt) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: (h)o.nd (Hasselt, ... ), ho.nt (Hasselt), hond (Hasselt, ... ), hoͅ.nt (Hasselt), ond (Hasselt), oͅnt (Hasselt) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondskot: hoͅnskoͅt (Hasselt), hoͅntskoͅt (Hasselt) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: hǫnskār (Hasselt), ontskār (Hasselt) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13
honderd frank honderd-frankstuk: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅndərt fraŋstēͅk (Hasselt) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1