23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
communievoile (<fr.):
koͅmĭnžəvwal (Q002p Hasselt),
kroontje:
kriŋkə eͅn vwal (Q002p Hasselt),
voile (fr.):
kriŋkə eͅn vwal (Q002p Hasselt),
vōͅl (Q002p Hasselt)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
oegte͂t (Q002p Hasselt),
ougtèd (Q002p Hasselt)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
do zèn veier hoegdaag (Q002p Hasselt),
dō zen veier oegdaag (Q002p Hasselt)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
34161 |
hoogdrachtig |
zichtbaar vol:
zigbār vǫl (Q002p Hasselt)
|
Duidelijk drachtig. [N 3A, 34]
I-11
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoge labeur:
hugǝ labēr (Q002p Hasselt)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
d`hoogmes (Q002p Hasselt),
de hoegmès (Q002p Hasselt),
də hû:chmis (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hūxsǝl (Q002p Hasselt),
hoogsels:
hīxsǝls (Q002p Hasselt)
|
Onderzetstuk bestaande uit een paar stroringen dat onder de korf wordt geplaatst. Dit onderzetstuk of hoogsel plaatst men voor het geval de bijen de raten zo ver uitbouwen dat de korf te klein wordt. Dit hoogsel gebruikt men alleen in de korfteelt. Men kan het onderverdelen in een laag en hoog hoogsel. De hoge onderzetter heeft men vaak nodig wanneer een goed of sterk volk de korf bewoont. [N 63, 5c] || Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13, II-6
|
33648 |
hoogte in een akker |
hoogte:
hīgdǝ (Q002p Hasselt)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|
22164 |
hooi |
hooi:
hui̯ (Q002p Hasselt),
hōi̯ (Q002p Hasselt),
hūi̯ (Q002p Hasselt),
hūǝi̯ (Q002p Hasselt),
ūi̯ (Q002p Hasselt)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
32950 |
hooi afladen |
afsteken:
āfstīǝkǝ (Q002p Hasselt)
|
Het lossen van de lading hooi. [N 14, 125]
I-3
|