19629 |
houtskool |
krik:
kriek (Q002p Hasselt),
krik (Q002p Hasselt)
|
houtskool
III-2-1
|
25518 |
houtskool verwijderen |
uittrekken:
ø̜̄trękǝ (Q002p Hasselt)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
24170 |
houtsnip |
bossnep:
jongere vorm
bosnɛp (Q002p Hasselt),
oudere vorm
bosnep (Q002p Hasselt),
houtsnep:
ōͅtsnɛp (Q002p Hasselt)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
kennepstekje:
keͅnəpstēͅkskə (Q002p Hasselt),
rietje:
rɛ̄təkə (Q002p Hasselt),
vlasstek:
vlastɛk (Q002p Hasselt)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splinjtǝr (Q002p Hasselt)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
hôtmaij (Q002p Hasselt),
ōͅtweͅrəm (Q002p Hasselt),
molm:
olm (Q002p Hasselt),
oͅlm (Q002p Hasselt),
oͅləm (Q002p Hasselt)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29627 |
houweel |
karhak:
kē̜rak (Q002p Hasselt)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
19187 |
hovaardig |
hovaardig:
kaa.l, lekker en hoevjaarrig: da zègge ze van dee va mazee.k: Kaal, lekker en hovaardig: dat zegt men van de Maaseikenaars
hoevjaarrig (Q002p Hasselt)
|
hovaardig
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
da es ienne schijnheilige (Q002p Hasselt),
sxēͅnheͅi̯legə (Q002p Hasselt)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
t feͅl (Q002p Hasselt),
vel (Q002p Hasselt),
veͅl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
vɛl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
(mv)
vęlǝr (Q002p Hasselt)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || huid, vel [N 10b (1961)]
I-11, III-1-1
|