33214 |
b. houten roerriek |
voedergaffel:
vyi̯ǝrgafǝl (Q002p Hasselt)
|
Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31]
I-5
|
28741 |
baai |
baai:
bāj (Q002p Hasselt)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien onderrok:
bajənoͅndəroͅk (Q002p Hasselt)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
zak:
zak (Q002p Hasselt),
zakkenvoordoek:
zakəviəreŋ (Q002p Hasselt)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
slērə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
slieəre (Q002p Hasselt),
Mnl. slîderen, Kil. sledderen, slidderen, labi; S. sleeren, Rijnl. schlidern Eisbahn schlagen, schlitten II, 1 auf dem Eise gleiten; z. ook o. glijbaan.
slere (Q002p Hasselt)
|
Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Slieren: Op de glijbaan spelen, baantje glijden.
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
ba.ərt (Q002p Hasselt),
baa.rd (Q002p Hasselt),
bart (Q002p Hasselt),
bārt (Q002p Hasselt),
bijentros:
bɛjǝtros (Q002p Hasselt),
vlimmen:
vlęm (Q002p Hasselt),
vlęmǝ (Q002p Hasselt)
|
baard [N 10b (1961)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, II-6, III-1-1
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
legstek:
lē̜kstęk (Q002p Hasselt)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
baarmoeder:
bǭrmōi̯ǝr (Q002p Hasselt),
draagmoeder:
draxmyi̯ǝr (Q002p Hasselt),
matrice:
matres (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
24298 |
baars |
baars:
baa.rs (Q002p Hasselt),
bolbaars:
kleine vari?teit, pos, Acerina cernua
bo.lbaa.rs (Q002p Hasselt),
jood:
kleine vari?teit, pos, Acerina cernua; cf. Maastr. juudsje
jeuəd (Q002p Hasselt)
|
baars
III-4-2
|
23154 |
baarspelen |
baren:
baren
baren (Q002p Hasselt),
Z.N. baarspel, S. barrespelen, DC & T., deel I, pag. 126 baar-spelen: van Fr. jouer aux barres overlopertje spelen.
bare (Q002p Hasselt)
|
Baar spelen: *Baren, een jongensspel, waarbij men rennend een bepaald punt op het terrein van de tegenpartij moest trachten te bereiken en dan weer naar zijn vertrekpunt moest hollen. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|