23489 |
kapelletje |
kapel:
kapel (Q002p Hasselt)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18293 |
kapmantel |
kap:
ZND35,011b: Alleen nog bij eenige oude boerenmenschen.
inne kap (Q002p Hasselt),
kapmantel:
kapmantəl (Q002p Hasselt),
ZND35,011b: [neen].
’n kapmantel (Q002p Hasselt),
mantel:
mantəl (Q002p Hasselt),
mantille (fr.):
Van Dale (FN): mantille [maatij], (vrouwen)manteltje
mantī (Q002p Hasselt),
pelerine (<fr.):
pellerin (Q002p Hasselt),
peləren (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
ZND35,011b: [neen].
pellerinne (Q002p Hasselt),
ZND35,011b: [neen]. Nooit anders gekend dan kapmantel.
pelerin ? (Q002p Hasselt)
|
een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)] || kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18176 |
kapothoedje |
kapotje (<fr.):
kepoitsje (Q002p Hasselt),
betekenis: dameshoed
kəpoͅtšə (Q002p Hasselt)
|
kapotje, kapothoedje: dameshoedje, aan de voorkant wat hoger, van fluweel of zijde, met lint onder de kin || kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapot (<fr.):
soldatenjas
kəpoͅt (Q002p Hasselt),
kapotjas (<fr.):
legerjas
kəpoͅtjas (Q002p Hasselt)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18646 |
kaproen |
kaproen:
hoed van een imker die het gezicht beschermt
kəprøən (Q002p Hasselt)
|
kapruin, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (Q002p Hasselt)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
31754 |
kapzaag, toffelzaag |
kapzeeg:
kap˲ziǝx (Q002p Hasselt)
|
Handzaag met een dun, rechthoekig, fijn getand zaagblad, waarvan de bovenzijde versterkt is met een ijzeren rand, de zaaglade. De kapzaag wordt gebruikt voor fijn zaagwerk. Zie ook afb. 14. De toffelzaag is een speciale uitvoering van de kapzaag. Ze heeft een steelvormig handvat dat bij zijn bevestiging aan het zaagblad een opwaartse knik vertoont. De zaag dient om iets nauwkeurig langs een oppervlak te kunnen afzagen, bijvoorbeeld uitstekende pennen. [N 53, 3a; N 53, 3c; N G, 23b; N 64, 2b; monogr.; div.]
II-12
|
21760 |
kar |
kar:
kɛ̄r (Q002p Hasselt)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (Q002p Hasselt),
(h)ië (h)èt den aa.rd va zenne paa:Hij heeft een aardje naar z¯n vaartje
aa.rd (Q002p Hasselt),
caractre (fr.):
Fr. caractère z¯ (h)èt e slech karaktáár
karaktáár (Q002p Hasselt),
karakter:
karakter (Q002p Hasselt)
|
aard || karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20784 |
karbonade |
varkenslapje:
veͅrkəsleͅpkəs (Q002p Hasselt)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|