e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiemen uitschieten: aatschiete (Hasselt) kiemen III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: sxī.tǝ (Hasselt) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien add. afroeper: de aafroeper (Hasselt) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] III-3-2
kien! kien: kin (Hasselt, ... ), Kin (h)èbbe: van Fr. quine.  kin (Hasselt) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Kien: 1. Kien (d.i. vijf nummers op een rij) in het kienspel. III-3-2
kienen kienen: kinne (Hasselt, ... ), Afl. sub kien.  kinne (Hasselt), kienspel: kinspeel (Hasselt), kinspel (Hasselt) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Kienen. III-3-2
kies baaktand: baa.kta.nd (Hasselt), bāktânt (Hasselt), dikke tand: ne diekken tand (Hasselt), maaltand: māltant (Hasselt), ne māōltand (Hasselt) een baktand (dikke tand) [ZND B1 (1940sq)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] || kies III-1-1
kieskauwen knetsen: knetse (Hasselt), wurgen: wèrrege (Hasselt) met lange tanden eten || zijn eten moeizaam naar binnen werken III-2-3
kieskauwer gierbek: gej.erbek (Hasselt), knetselaar: knetseliër (Hasselt) iemand die alleen van zijn bord eet wat hij lust, hebzuchtig, gulzig mens || iemand die traag en met lange tanden eet III-2-3
kieskauwerig lastig: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  lestig (Hasselt) kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3
kieskeurig difficile (fr.): Fr. difficile Ze ka.n ter genoeg krèège, ma z¯ès vi.ls te difficil: Ze kan genoeg jongens krijgen, maar ze is veel te kieskeutrig  difficil (Hasselt), lastig: iech bè.n ni lestig op ¯t iête: ik ben niet kieskeurig wat het eten betreft  lestig (Hasselt) kieskeurig III-1-4