33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grin (Q002p Hasselt)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knōēp (Q002p Hasselt),
knup (Q002p Hasselt),
knūp (Q002p Hasselt),
knūp (Q002p Hasselt),
knop:
knoep - kniep (Q002p Hasselt)
|
knoop || knoop (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knip)
knup (Q002p Hasselt)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18425 |
knoopsgat |
knoopsgat:
knōēpsg .t (Q002p Hasselt),
knups˲gat (Q002p Hasselt)
|
Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 à 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] || knoopsgat
II-7, III-1-3
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (Q002p Hasselt)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
enselaar:
(h)e.nseliër (Q002p Hasselt),
grommelaar:
groemelier (Q002p Hasselt),
groemelieər (Q002p Hasselt),
grūməliər (Q002p Hasselt),
ne groemelieër (Q002p Hasselt),
grommelpiet:
ne groemelpie (Q002p Hasselt),
grommelpot:
groemmelpot (Q002p Hasselt),
grūməlpoͅt (Q002p Hasselt),
⁄ne groemmelpot (Q002p Hasselt),
lastig beest:
en dof bies langgerekt
en lestege bies (Q002p Hasselt),
lastige duivel:
⁄ne lestegen di-jvel (Q002p Hasselt),
lastige mens:
ne lestige minsch (Q002p Hasselt),
pruttelpot:
prètelpot (Q002p Hasselt),
prø͂ͅtəlpoͅt (Q002p Hasselt),
zure charel:
wein zaure charel (Q002p Hasselt),
zure kerel:
wa nə zūrə kial (Q002p Hasselt)
|
Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || mopperaar || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klipəl (Q002p Hasselt),
knuppel:
kneppel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
knepəl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
knipəl (Q002p Hasselt),
knīppel (Q002p Hasselt),
knèppel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
knøͅpəl (Q002p Hasselt),
knùppel (Q002p Hasselt)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kau̯ (Q002p Hasselt),
ku (Q002p Hasselt),
kui̯ (Q002p Hasselt),
kø̄ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kø̄n (Q002p Hasselt),
kø̜̄ (Q002p Hasselt),
kø̜̄ǝn (Q002p Hasselt),
kø̜ (Q002p Hasselt),
kē (Q002p Hasselt),
kē̜ (Q002p Hasselt),
kē̜n (Q002p Hasselt),
kō (Q002p Hasselt),
kǫu̯ (Q002p Hasselt),
kɛ (Q002p Hasselt),
kɛi̯ (Q002p Hasselt),
kɛǝ (Q002p Hasselt),
koebeest:
kø̄bīst (Q002p Hasselt),
rind:
rēnt (Q002p Hasselt)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vi̯ǫs (Q002p Hasselt),
vjās (Q002p Hasselt)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe van (het) tweede kalf:
[koe] van twɛi̯dǝ [kalf] (Q002p Hasselt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|