34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
hoge rug:
ūgǝ rē̜k (Q002p Hasselt),
kromme rug:
krumǝ rɛk (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe:
dei̯pǝ (Q002p Hasselt),
geblokte:
gǝblǫk˲dǝ (Q002p Hasselt),
goedsoortige koe:
gøi̯sǭrtǝgǝ kø̜ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
kemel:
kēmǝl (Q002p Hasselt),
springer:
sprēŋǝr (Q002p Hasselt),
sprē̜ŋǝr (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlękpuǝt (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zalrē̜k (Q002p Hasselt),
zālrøk (Q002p Hasselt),
zālrēk (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
schijtvas:
(mv)
sxei̯tvasǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
33368 |
koedrempel, kribbeboom |
kribbalk:
krep˱balǝk (Q002p Hasselt)
|
Een laag muurtje in de potstal dat de koeienstand van de voergang scheidt, ofwel de lage horizontale balk waar de koeien aan vastgebonden zijn in een stal zonder stalpalen, ofwel, in de stallen met een koeienstand, de horizontale balk die op de krib ligt en de stalpalen van onderen verbindt. De voorwerpen kunnen verschillend zijn, maar de functie is gemeenschappelijk. De meeste opgaven betreffen de verbindingsbalk van de stalpalen (onbekend in Q 187a, alleen in moderne boerderijen in Q 32). Deze balk ontbrak in L 159a, 191, 214a, 290, 291 en 377, waar de stalpalen in de grond of in de rand van de krib stonden. De onderste verbindingsbalk heeft de hoogte van de knie of de borst van de koeien. Waar in het lemma achter een opgave wordt vermeld balk met gaten betreft het geen verbindingsbalk maar een balk die op de grond tegen de krib of op de krib ligt en waaraan de koeien vastgebonden worden (met een touw door de balk of aan een ring door de balk). Sommige benamingen kunnen, opgevat als collectief, ook voor het hekwerk van stalpalen gelden. Zie ook afbeelding 10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38b en c; N 4, 61 en 61; A 10, 12 en 13; div.; monogr.]
I-6
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kø̜̄jā.t (Q002p Hasselt),
kūjārt (Q002p Hasselt)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (Q002p Hasselt),
pens:
pęns (Q002p Hasselt)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|