33092 |
korenmijt zetten |
zetten:
zętǝ (Q002p Hasselt)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kęrǝf (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
28536 |
korfjes |
korfhaar:
kɛrfhǭr (Q002p Hasselt)
|
Inrichting aan achterste paar poten van de werkbij waarin zij het stuifmeel verzamelt. Deze holtes of korfjes zijn met stijve haren omgeven. Ze ontbreken bij koningin en dar. [N 63, 44b; N 63, 44a]
II-6
|
28428 |
korfkrammen |
krammetjes:
krɛmkǝns (Q002p Hasselt)
|
IJzeren krammen. Met een paar van deze krammen of haken wordt het hoogsel of het onderzetstuk stevig aan de korf bevestigd. [N 63, 5d]
II-6
|
28602 |
korfmes |
korfmes:
kɛrfmɛs (Q002p Hasselt)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
24194 |
korhoen |
heihaan:
hēhān (Q002p Hasselt)
|
korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kampernoelenhaag:
kàmpernoele-n oag (Q002p Hasselt),
kampernoelie:
kampernouil (Q002p Hasselt),
konkernol:
konkernūlə (Q002p Hasselt),
kornoelje:
kernouël (Q002p Hasselt),
kərnoəl (Q002p Hasselt)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
koperàl (Q002p Hasselt),
kàprá:l (Q002p Hasselt),
kəpərâl (Q002p Hasselt)
|
korporaal [ZND 36 (1941)], [ZND m]
III-3-1
|
18604 |
korset |
corselet (<fr.):
Van Dale: corselet (Fr., verkl. v. Ofr. cors), combinatie van korset en bustehouder. *Van Dale (FN)!
koͅrsle (Q002p Hasselt),
koͅRslē (Q002p Hasselt),
koͅrsəle (Q002p Hasselt),
Waals côrsulèt (corsage du femme). Zie ook afb. p.218.
korsléé (Q002p Hasselt),
gaine (fr.):
Fr. gaine.
gèè.n (Q002p Hasselt)
|
keurslijf || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] || step-in
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
Verklw. koske
kos (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
korst (Q002p Hasselt),
kos (Q002p Hasselt)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || korst
III-2-3
|