e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langzamer stilletjes: stelǝkǝs (Hasselt) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lantaarn lantaarn: lantijan (Hasselt), lanti̯ān (Hasselt), latān (Hasselt), letja͂.n (Hasselt), letjân (Hasselt), lətia͂n (Hasselt), a zoals in la manche  letjan (Hasselt), meest gebruikt  lantgān (Hasselt), met een lengtestreepje op de a  lətjà.n (Hasselt), v.  lati̯an (Hasselt) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)], [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
lap op een schoen huif: (h)ōēf (Hasselt), hööf (Hasselt), lapstuk: lapsteͅk (Hasselt) huif: lapje leer of stof op scheur in schoeisel of kledingstuk || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
larven maaitjes: mājkǝns (Hasselt) Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68] II-6
laster laster: ook materiaal znd 30, 01  laster (Hasselt) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lasteren beklappen: (h)ië dej. nieks a.ners as z¯n ee.ge famie.ldzje beklappe: hij doet niet anders dan kwaadspreken over zijn eigen familie  beklappe (Hasselt) beklappen, kwaadspreken III-1-4
lastig (werken) lastig: lestig (Hasselt), (h)ië weur lestig op miech: hij was verstoord op me  lestig (Hasselt), ook materiaal znd 30, 02  lestig (Hasselt), leͅstəx (Hasselt), moeilijk: minder gebr. dan lestig (lastig)  mujjelèk (Hasselt) lastig [ZND 01 (1922)] || lastig, boos, wrevelig || moeilijk III-1-4
lastig kind lastig kind: e lestig kè.nd (Hasselt) een lastig kind III-1-4
latei latei: latē̜ (Hasselt  [(van hout)]  ), vensterlatei: ve.nstǝrlatē̜ (Hasselt  [(van hout)]  ) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
laten laten: laten (Hasselt, ... ), loette (Hasselt), lōͅtə (Hasselt) laten [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2