34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaten:
blē̜tǝ (Q002p Hasselt),
keken:
kiǝkǝ (Q002p Hasselt),
kīǝkǝ (Q002p Hasselt),
kreunen:
krɛnǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34134 |
loeien van de koe om het kalf |
zeuren:
zeuren (Q002p Hasselt)
|
In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe om het kalf?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5b]
I-11
|
34135 |
loeien van de koe van honger |
grommelen:
grommelen (Q002p Hasselt)
|
In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe van honger?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5d]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
keken:
kīǝkǝ (Q002p Hasselt),
kermen:
kęrǝmǝ (Q002p Hasselt),
steunen:
stø̄ǝnǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
teugel:
tē.gǝl (Q002p Hasselt)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
louərə (Q002p Hasselt),
lonken:
lonken (Q002p Hasselt),
luŋkə (Q002p Hasselt),
Bet: achterdochtig, bespiedend kijken.
loenken (Q002p Hasselt),
Bet: gemelijk, heimelijk loeren.
loenke (Q002p Hasselt),
Bet: heimelijk loeren.
loenke (Q002p Hasselt),
staren:
stare (Q002p Hasselt)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
ət luf (Q002p Hasselt)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
28566 |
lokkorf |
lokkorf:
lɛkkɛrf (Q002p Hasselt)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|
20636 |
lolly |
lekstek:
lekstek (Q002p Hasselt)
|
lolly
III-2-3
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karheŋst (Q002p Hasselt)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|