e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
long long: loŋ (Hasselt) long [ZND m] III-1-1
lood lood: lūǝt (Hasselt) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
loodgieter loodgieter: lūǝt˲gęj.tǝr (Hasselt), loodwerker: lutwęrkǝr (Hasselt), pompenmaker: pumpǝmēkǝr (Hasselt) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodgieterij loodgieterij: lūǝt˲gęj.tǝrē̜ (Hasselt) Werkplaats van een loodgieter. [N 64, 162c; monogr.] II-11
loodklopper slof: sluf (Hasselt) Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.] II-11
loof blaren: bleere (Hasselt) bladeren III-4-3
loof van de bieten afplukken bladeren: blārǝ (Hasselt) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
loon daghuur: ps. omgespeld volgens Frings.  dāxhijər (Hasselt), loon: ps. omgespeld volgens Frings.  luən (Hasselt), quinzime (fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  kəzeͅm (Hasselt), traktement: ps. omgespeld volgens Frings.  traktəmeͅnt (Hasselt, ... ) loon, wat men verdient [N 21 (1963)] III-3-1
loopdoek doek: doek (Hasselt) Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.] II-6
loops lopig: lipeͅx (Hasselt, ... ) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1