34128 |
mager kalf |
mager kalf:
māgǝr kalǝf (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
33830 |
mager paard |
magere bik:
māgǝrǝ bek (Q002p Hasselt)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
vermageren:
verma.gere (Q002p Hasselt)
|
vermageren
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (Q002p Hasselt),
magere koe:
māgǝr kø̜ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
ma`i̯is (Q002p Hasselt),
spaanse tarwe:
spansǝ tɛrǝf (Q002p Hasselt),
turkentarwe:
tę.rǝkǝtɛrǝf (Q002p Hasselt)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
26638 |
malooi |
malooi:
mǝlő̜w (Q002p Hasselt),
zak:
zá.k (Q002p Hasselt)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
man:
dao lieps nen dië man dië zen dochter ziek gewies es (Q002p Hasselt),
de man ès aad (Q002p Hasselt),
dije man (Q002p Hasselt),
də manes āt (Q002p Hasselt),
hoe hit dé mān (Q002p Hasselt),
man (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND], [ZND 11 (1925)] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
kloot:
denigrerend of medelijdend
klōēët (Q002p Hasselt),
man:
ma.n (Q002p Hasselt),
mens:
mins (Q002p Hasselt),
vogel:
de - weur gaon vlej.ge
veu.gel (Q002p Hasselt)
|
man || man (scherts) || manspersoon || mens, man
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
mašet (Q002p Hasselt),
mašeͅt (Q002p Hasselt)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoop:
mašeͅtknīp (Q002p Hasselt),
manchettenknoopje:
mašetəknipkəs (Q002p Hasselt)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|