e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mager kalf mager kalf: māgǝr kalǝf (Hasselt) [N 3A, 147b] I-11
mager paard magere bik: māgǝrǝ bek (Hasselt) [N 8, 62m] I-9
mager worden vermageren: verma.gere (Hasselt) vermageren III-1-1
magere koe kapstok: kapstǫk (Hasselt), magere koe: māgǝr kø̜ (Hasselt) [N 3A, 147a] I-11
mais maïs: ma`i̯is (Hasselt), spaanse tarwe: spansǝ tɛrǝf (Hasselt), turkentarwe: tę.rǝkǝtɛrǝf (Hasselt) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
malooi malooi: mǝlő̜w (Hasselt), zak: zá.k (Hasselt) De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.] II-3
man man: dao lieps nen dië man dië zen dochter ziek gewies es (Hasselt), de man ès aad (Hasselt), dije man (Hasselt), də manes āt (Hasselt), hoe hit dé mān (Hasselt), man (Hasselt, ... ) Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND], [ZND 11 (1925)] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)] III-3-1
man, manspersoon kloot: denigrerend of medelijdend  klōēët (Hasselt), man: ma.n (Hasselt), mens: mins (Hasselt), vogel: de - weur gaon vlej.ge  veu.gel (Hasselt) man || man (scherts) || manspersoon || mens, man III-2-2
manchet manchet: mašet (Hasselt), mašeͅt (Hasselt) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchetknoop: mašeͅtknīp (Hasselt), manchettenknoopje: mašetəknipkəs (Hasselt) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3