17842 |
nachtmerrie |
droom:
drūm (Q002p Hasselt)
|
Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18660 |
nachtpak |
klepbroek:
klabruk (Q002p Hasselt),
valdeurbroek:
valdērbruk (Q002p Hasselt)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
gētəmeͅləkər (Q002p Hasselt),
nachtzwalver:
naxzwɛləvər (Q002p Hasselt)
|
nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bē̜t (Q002p Hasselt),
bɛt (Q002p Hasselt),
nageboorte:
nǭu̯ǝbōrtǝ (Q002p Hasselt),
vuil:
˲fø̜ǝl (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
17770 |
nagel |
nagel:
nā.chəl (Q002p Hasselt)
|
nagel [ZND m]
III-1-1
|
25410 |
nagels verwijderen |
tenen uittrekken:
tiǝn ātrɛkǝ (Q002p Hasselt)
|
De nagels worden meestal afgetrokken met de haak die aan de bovenkant van de krabber zit. Men kapt of snijdt ze ook wel af of wringt ze met de hand af. Alvorens de nagels te verwijderen houdt men ze in heet, zelfs kokend water. [N 28, 35; monogr.]
II-1
|
32986 |
nagewas |
herfst:
hę.rǝs (Q002p Hasselt)
|
Het tweede gewas dat op een veld wordt geteeld nadat men er eerder al geoogst heeft. Bamis is een verkorting van ''Bavo-mis'', ofwel 1 oktober, feest van Sint Bavo; het heeft dan ook de betekenis van "herfst". Vergelijk het lemma ''zaaien, van nagewas'' (2.3). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
achtermaad:
a.xtǝrmøǝt (Q002p Hasselt),
axtǝrmǭt (Q002p Hasselt),
nagras:
nǭgrās (Q002p Hasselt),
toemaad:
tø̜mǭt (Q002p Hasselt),
tweede snede:
twī.dǝ snē (Q002p Hasselt)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
28644 |
najaarshoning |
heihoning:
hēhø̄ǝneŋ (Q002p Hasselt)
|
Soort honing die uit de nectar van najaarsbloesem, vooral heidebloesem, is bereid. [N 63, 112a; monogr.]
II-6
|
33098 |
naoogstrijf |
gritsel:
gretsǝl (Q002p Hasselt),
trekgritsel:
trękgretsǝl (Q002p Hasselt),
wolf:
wǫ.lǝf (Q002p Hasselt)
|
Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a]
I-4
|