18042 |
negenoog |
negenoog:
negenoeg (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
zevenoog:
zēvənūch (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q002p Hasselt),
nek:
nak (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
nɛk (Q002p Hasselt)
|
nek [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (Q002p Hasselt),
nemen (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
32853 |
nerf van de weide |
groes:
grūǝs (Q002p Hasselt)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24215 |
nest |
nest:
naĕst (Q002p Hasselt),
neͅ.st (Q002p Hasselt),
nès (Q002p Hasselt)
|
nest [Willems (1885)], [ZND m]
III-4-1
|
24216 |
nestelen |
hagen:
lett. houden
(h)a.ge (Q002p Hasselt)
|
nestelen, nest bouwen
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
kunnen al vliegen:
ze kunne al vliëge (Q002p Hasselt),
vlug:
vlèk (Q002p Hasselt)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dǭwk (Q002p Hasselt)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
25595 |
netvloeistof |
koffie:
kafi (Q002p Hasselt),
suikerwater:
sūkǝrwātǝr (Q002p Hasselt)
|
Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
17608 |
neus |
neus:
nās (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
nà:s (Q002p Hasselt),
nâs (Q002p Hasselt)
|
een neus [ZND B1 (1940sq)] || neus [ZND m] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|