e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neus (spotnamen) beer: bēr (Hasselt), brombeer: brumbēr (Hasselt), champagnesnuit: (champagnesnuit).  šampa͂`əsnøt (Hasselt), doggensnuit: doͅgəsnøt (Hasselt), gaffel: gafəl (Hasselt), gevel: giəvəl (Hasselt), jeneversnuit: žənevərsnøt (Hasselt), jodensnuit: jøͅdəsnøt (Hasselt), kaarsendomper: kasəndumpər (Hasselt), klink: klink (Hasselt), papegaaiensnuit: papəgai̯əsnøt (Hasselt), snuit: en lang sneoët (Hasselt), sneut (Hasselt), snuit (Hasselt), snøt (Hasselt), snuitje: (=klein neusje)  snētje (Hasselt), tomaat: toͅmat (Hasselt) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: nas (Hasselt), snuit: snööət (Hasselt), tip: tep (Hasselt) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neuskotten: naskuətər (Hasselt), nāskoeët (Hasselt), neuskoten (Hasselt), nààskōēë.t (Hasselt) neus: neusgaten [N 10 (1961)] || neusgat III-1-1
neusklem prang: praŋ (Hasselt), pręŋ (Hasselt), ring: reŋk (Hasselt), rɛŋk (Hasselt) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem snuitriem: snø̜̄.trī.m (Hasselt) Leren riempje van de halster dat over de neus van het paard loopt. [JG 1a] I-10
neusring varkensring: vęrǝkǝsrē̜ŋk (Hasselt), vinger: vęŋǝr (Hasselt) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: na:svle.gəl (Hasselt), nāsflegəl (Hasselt), vleugel: vle.gəl (Hasselt) neusvleugel [N 10b (1961)] III-1-1
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden slaapmet: sloͅpmeͅt (Hasselt) mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)] III-1-3
nicht nicht: nich (Hasselt), nicht (Hasselt), niech (Hasselt, ... ), nĭĕch (Hasselt) nicht [ZND 11 (1925)] || nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)] III-2-2
nier nier: neiër (Hasselt), neͅi̯ər (Hasselt), ni.ər (Hasselt) nier [N 10 (1961)] III-1-1