e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ondiep schou(de): sxā (Hasselt) De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
ondiep ploegen afakkeren: ā.f˱[akkeren] (Hasselt), stroppen: strǫpǝ (Hasselt) De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.] I-1
ondiepe voor, ondiep geploegd land het ligt op bulken: ǝt lik˱ ǫp˱ bølǝkǝ (Hasselt) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.] I-1
onelegant paard lelijkerik: lelǝkǝrek (Hasselt), loebas: lubas (Hasselt) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9
oneven, niet door twee deelbaar onpaar: o.mpàà.r (Hasselt), o.npàà.r (Hasselt) oneven, niet gelijk III-4-4
ongaar stuk deeg derf: dęrǝf (Hasselt) Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.] II-1
ongedierte, algemeen beestjes: beeskes (Hasselt), ongedierte: ongedijerte (Hasselt) ongedierte [ZND 40 (1942)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)] III-4-2
ongeluk ongeluk: ongelèk (Hasselt) ongeluk III-1-2
ongeordende hoeveelheid, chaos bataklang: bataclan (Hasselt, ... ), pətàklaŋ (Hasselt, ... ), bazaar: bazaar (Hasselt, ... ), boel: boel (Hasselt, ... ), boŏl (Hasselt, ... ), boutique (fr.): butik (Hasselt, ... ), bul: bul (Hasselt, ... ), hoop: hoip (Hasselt, ... ), klats (water): klitse (Hasselt, ... ), nest: nès (Hasselt, ... ), rimram: rimram (Hasselt, ... ), rommel: roemmel (Hasselt, ... ), santebaklits: santebaklits (Hasselt, ... ), santeboetiek: santebetik (Hasselt, ... ), santəpetek (Hasselt, ... ) boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] III-4-4
ongeschikt daal geslaan: dāl gǝsloan (Hasselt), derf: dę.rǝf (Hasselt), kapot: kapǫt (Hasselt) Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.] II-1