32696 |
ondiep |
schou(de):
sxā (Q002p Hasselt)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
afakkeren:
ā.f˱[akkeren] (Q002p Hasselt),
stroppen:
strǫpǝ (Q002p Hasselt)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
32699 |
ondiepe voor, ondiep geploegd land |
het ligt op bulken:
ǝt lik˱ ǫp˱ bølǝkǝ (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.]
I-1
|
33829 |
onelegant paard |
lelijkerik:
lelǝkǝrek (Q002p Hasselt),
loebas:
lubas (Q002p Hasselt)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
onpaar:
o.mpàà.r (Q002p Hasselt),
o.npàà.r (Q002p Hasselt)
|
oneven, niet gelijk
III-4-4
|
25621 |
ongaar stuk deeg |
derf:
dęrǝf (Q002p Hasselt)
|
Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.]
II-1
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
beestjes:
beeskes (Q002p Hasselt),
ongedierte:
ongedijerte (Q002p Hasselt)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
18130 |
ongeluk |
ongeluk:
ongelèk (Q002p Hasselt)
|
ongeluk
III-1-2
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
bataklang:
bataclan (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
pətàklaŋ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
bazaar:
bazaar (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
boel:
boel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
boŏl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
boutique (fr.):
butik (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
bul:
bul (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
hoop:
hoip (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
klats (water):
klitse (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
nest:
nès (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
rimram:
rimram (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
rommel:
roemmel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
santebaklits:
santebaklits (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
santeboetiek:
santebetik (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
santəpetek (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25565 |
ongeschikt |
daal geslaan:
dāl gǝsloan (Q002p Hasselt),
derf:
dę.rǝf (Q002p Hasselt),
kapot:
kapǫt (Q002p Hasselt)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|