29926 |
opruimer |
opruimer:
ǫprø̜̄mǝr (Q002p Hasselt)
|
Werktuig met een snijdend blad in de vorm van een halve spitse kegel en voorzien van een handvat, waarmee men in loden buizen uitgehakte gaten kan vergroten of van bramen en ongelijke kanten ontdoen. Zie ook afb. 256. [N 64, 62a; monogr.]
II-11
|
19321 |
opscheppen |
stoefen:
stūfə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4, III-3-1
|
19322 |
opschepper |
grote muil:
grōēëte moe^l (Q002p Hasselt),
kale jan-mijn-kloten:
ne kale ja.n m’n klōēëte (Q002p Hasselt),
kale kus-mijn-kloten:
ne kale kis m’n klōēëte (Q002p Hasselt),
stoef:
weur dië stoef van N. ter eu.ch wir bèè: Was die stoffer van N. er ook weer bij
stoef (Q002p Hasselt)
|
een kale opschepper || kale opschepper || muil, grootspreker, luidruchtige babbelaar || stoefend persoon
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opeenschuiven:
opīē.n schèève (Q002p Hasselt)
|
opeen [schuiven]
III-1-2
|
28431 |
opspijlen |
korf opspijlen:
kɛrf opspęjlǝn (Q002p Hasselt)
|
De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a]
II-6
|
34020 |
opstaan |
allez-jup:
alē̜ jø̜p (Q002p Hasselt),
allez-op:
alē̜ ǫp (Q002p Hasselt)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
hopen:
upǝ (Q002p Hasselt),
ophopen:
ǫphupǝ (Q002p Hasselt)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstiǝ.kǝ (Q002p Hasselt)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstiǝ.kǝr (Q002p Hasselt),
ǫpstīǝkǝr (Q002p Hasselt)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
de flokken beteendraaien:
dǝ flǫk˱ bǝtīndrān (Q002p Hasselt),
inwringen:
ęnvręŋǝ (Q002p Hasselt)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|