e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opruimer opruimer: ǫprø̜̄mǝr (Hasselt) Werktuig met een snijdend blad in de vorm van een halve spitse kegel en voorzien van een handvat, waarmee men in loden buizen uitgehakte gaten kan vergroten of van bramen en ongelijke kanten ontdoen. Zie ook afb. 256. [N 64, 62a; monogr.] II-11
opscheppen stoefen: stūfə (Hasselt, ... ) pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4, III-3-1
opschepper grote muil: grōēëte moe^l (Hasselt), kale jan-mijn-kloten: ne kale ja.n m’n klōēëte (Hasselt), kale kus-mijn-kloten: ne kale kis m’n klōēëte (Hasselt), stoef: weur dië stoef van N. ter eu.ch wir bèè: Was die stoffer van N. er ook weer bij  stoef (Hasselt) een kale opschepper || kale opschepper || muil, grootspreker, luidruchtige babbelaar || stoefend persoon III-1-4
opschuiven opeenschuiven: opīē.n schèève (Hasselt) opeen [schuiven] III-1-2
opspijlen korf opspijlen: kɛrf opspęjlǝn (Hasselt) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6
opstaan allez-jup: alē̜ jø̜p (Hasselt), allez-op: alē̜ ǫp (Hasselt) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken hopen: upǝ (Hasselt), ophopen: ǫphupǝ (Hasselt) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstiǝ.kǝ (Hasselt) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
opsteker opsteker: ǫpstiǝ.kǝr (Hasselt), ǫpstīǝkǝr (Hasselt) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen de flokken beteendraaien: dǝ flǫk˱ bǝtīndrān (Hasselt), inwringen: ęnvręŋǝ (Hasselt) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3