22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
piekke (Q002p Hasselt),
pikke (Q002p Hasselt)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
pinksterbloem:
5x
pinksterbloem (Q002p Hasselt),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
penksterbloem (Q002p Hasselt),
pinkstroos:
pinkstroze (Q002p Hasselt),
pioen:
-
pioen (Q002p Hasselt),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioen (Q002p Hasselt),
pioenbloem:
-
pioenbloem (Q002p Hasselt),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioenbloem (Q002p Hasselt),
stinkbloem:
-
stinkbloem (Q002p Hasselt),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
stinkbloem (Q002p Hasselt)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
kelderzeug:
pissebed
kalderzeu.g (Q002p Hasselt),
wild varken:
wiele vɛ̄rkə (Q002p Hasselt),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wilt vɛ̄rkə (Q002p Hasselt)
|
keldermot || pissebed, keldermot [GV K (1935)] || pissebed: hoe noemt men het veelpotig insect ca ca. 1 cm. lengte, dat voornamelijk op vochtige plaatsen, onder steenen of in kelders wordt aangetroffen (oniscus asellus of murarius; keldermot, klederzeug, varkentje, stekelvarken, steenmot, pissebed)? [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
baak:
baa.k (Q002p Hasselt),
bā.k (Q002p Hasselt),
kern:
kern (Q002p Hasselt),
kjaan (Q002p Hasselt),
kjḁḁ.n (Q002p Hasselt)
|
kern [ZND 01 (1922)] || pit ve vrucht || vruchtepit
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
baak:
bāk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kern:
kern (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kijan (Q002p Hasselt),
kjān (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
nek:
nak (Q002p Hasselt)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
24968 |
plaats, ruimte |
plak:
plà.k (Q002p Hasselt)
|
plaats [ZND m]
III-4-4
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
hulppeter:
hulppeter (Q002p Hasselt),
noodpeter:
noëdpeter (Q002p Hasselt)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
hulpmeter:
hulpmeter (Q002p Hasselt),
noodmeter:
noëdmeter (Q002p Hasselt)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plafoŋ (Q002p Hasselt),
zolder:
zǫldǝr (Q002p Hasselt)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|