e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sla, algemeen krop: krop (Hasselt), salade: slāt (Hasselt), slḁḁd (Hasselt), sloat (Hasselt), slōͅ.t (Hasselt), slōͅət (Hasselt) [Goossens 1b (1960)] [ZND m]krop sla [ZND m] || sla I-7
slaan houwen: blôô ɛn grēn gəhaoət (Hasselt), h"ən (Hasselt), kadel geheuet (Hasselt), zwart ɛm blō gəhaoət (Hasselt), slaan: blôô ɛn grēn gəslāgə (Hasselt), pèrs en bleu geslage (Hasselt), zoe bleu as ene lap geslaage (Hasselt), zwart ɛm blō gəslāgə (Hasselt) bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaap slaap: slo.p (Hasselt), slōͅp (Hasselt) slaap [N 10b (1961)] III-1-1
slaapkamer polder: polder (Hasselt) hoger gelegen woon- of slaapvertrek III-2-1
slaapmuts slaapmet: sloͅpmeͅt (Hasselt), sub slaap, ss. Fr. gamète (espèce de béguin). Zie ook afb. p.405.  sloapmet (Hasselt), slaapmuts: slōͅpmøts (Hasselt, ... ) #NAME? || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje bavet: bavet (Hasselt), baveͅt (Hasselt), bavetje: baveͅtšə (Hasselt), sletje: cf. Hasselt Wb. s.v. "slat"(doek, vod) = halsdoekje en zakdoek; cf. WNT s.v. "slat (I)"= gew. vorm naast slet, 1. lap, stuk goed"; cf. WNT s.v. slet"1. ; cf. VD s.v. "slet"1. "(veroud.) afgescheurde lap, flard  sleͅtšə (Hasselt), zeverlapje: zīēverlepke (Hasselt), zīvəRlepkə (Hasselt) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachtbijl tek: tɛk (Hasselt) Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.] II-1
slachtbrug slee: slē (Hasselt) De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.] II-1
slachten slachten: slá.xtǝ (Hasselt) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout eiken stek: ēkǝ stɛk (Hasselt) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1