e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slimmerik slimmerik: slimmeriek (Hasselt) slimmerd III-1-4
slingeren draaien: draaien (Hasselt) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: sleŋǝrhø̄ǝneŋ (Hasselt) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slingerzaagmachine slingerzeeg: sliŋǝrziǝx (Hasselt) Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.] II-12
slip lemp: le.mpe (Hasselt), slip: slep (Hasselt, ... ) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || panden (mv.): panden van een slipjas III-1-3
slip-over giletje (<fr.): žilekə (Hasselt) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas jacquet (<fr.): žakeͅt (Hasselt, ... ), jacquetje (<fr.): žakeͅtšə (Hasselt), pinjas: Vermoedelijk naar de in een punt uitlopende panden.  pínjas (Hasselt), pit: Pit.  piet (Hasselt), pitteleer (<fr.): petəliər (Hasselt), Fr. pet-en-lair.  pej.teliër (Hasselt), zwaluw: Scherts.  zwe.llever (Hasselt) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)] || pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] || slipjas || zwaluw - overdr. slipjas III-1-3
slobkous get: getten (Hasselt), getə (Hasselt), Fr. guêtre. Spottend ook: meue.slep (modderlappen), snölep (sneeuwlappen), stoeflep stoeflappen, vasseschèè.terkes (hielenschijtertjes) [niet algemeen]. Zie ook afb. p.154.  dim.mv. gèt (Hasselt), getje: getšəs (Hasselt), stramp: Scheenbeschermers van b.v. motorrijders, leren beenbeschutsels, gedragen bij slecht weer. Wsch. ablautend met Kil. strompe (tibiale); Du. Strumpf (kous). Zie ook afb. p.154.  stra.mpe (mv.) (Hasselt) get: slobkousen op herenschoenen || Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sloeffe (Hasselt), B.v. sloef toch soe ni ber veit.  slūfə (Hasselt) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || sloffen III-1-2
slokdarm slokdarm: sloekderem (Hasselt), slukdęrm (Hasselt), strot: strøət (Hasselt) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1